Pagina 22 (NL)  B3-2024 PNKV BiuletynOnline.

Han van Meegeren - vervalser aller tijden.

“Ik weet niets, ik ben niets en ik kan niets”.

Alicja Górnik

Het was de negenentwintigste dag van mei 1945. Er werd aangebeld bij een statig rood bakstenen herenhuis aan de Keizergracht 341 in Amsterdam. De eigenaar van het pand was net weer een glas jonge jenever aan het vullen en een aromatische sigaar aan het opsteken. Toen hij de deur opendeed, zag hij twee onbekende mannen die beweerden lid te zijn van Militair Gezag. De mannen bogen en noemden de eigenaar van het pand mâitre en vroegen of ze binnen mochten komen. Op dat moment trilde het deksel van de doos van Pandora. De heren agenten hadden nog steeds geen idee met wie ze eigenlijk te maken hadden. Ze hadden het over Han van Meegeren, een man met veel talent, een Nederlandse kunstenaar, een schilder die de geschiedenis is ingegaan als een van de grootste kunstvervalsers aller tijden.

Hij was geboren in Deventer. De sfeer in het ouderlijk huis, gekenmerkt door vaderlijke strengheid en de onderdanigheid van zijn moeder, had ongetwijfeld een vormende invloed op het karakter van de jongen. Zijn vader had een speciale voorliefde voor Han en hoewel hij een voorbeeldige leerling was met een indrukwekkend schoolrapport, kastijdde en berispte hij hem keer op keer. “Ik weet niets, ik ben niets en ik kan niets” - deze zin honderd keer opgeschreven was een routinematige straf voor zelfs de kleinste overtreding van Han. Zijn moeder waarschuwde voor een slechte opvoedingsmethode die zou leiden tot de ontwikkeling van een minderwaardigheidscomplex.

Op volwassen leeftijd, schrijft Van Meegeren: Zo´n minderwaardigheidscomplex is misschien een van de beste geschenken die een kunstenaar ontvangen kan, want de drift tot een prestatie veroorzaakt door zo´n complex is veel groter dan bijvoorbeeld verliefdheid'. Van jongs af aan was hij onder de indruk van het 'wereldse leven'. Helaas was zijn geboortedorp en de omgeving met plattelandshuisjes, molens die op zijn best een inspiratie konden zijn voor Ruisdael's pittoreske en idyllische landschappen niet de plek waar van Meegeren zijn vleugels kon uitslaan.

Han's eerste leermeester was Bartus Korteling. Hij was het die hem discipline, nederigheid, geduld en respect voor zijn onderwerp bijbracht. Van hem hoorde hij voor het eerst over Johannes Vermeer en een van zijn meest opmerkelijke werken, 'Het Melkmejsje'. In de zomer van 1914 studeerde hij af aan de Haagse Academie voor Beeldende Kunsten en zijn examenwerk - een stilleven - dat werd beschouwd als een meesterwerk, zijn opus magnum, werd opgehangen in de hal van de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten. Aanvankelijk werd zijn buitengewone talent erkend, hij was een 'genomen' portrettist, zijn werken waren (tot op de dag van vandaag) te vinden in bijvoorbeeld Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam (Vechtende Pauwen). Hij was een man met veel talent, maar tegelijkertijd een ordinaire oplichter met een uitbundige fantasie, een vaste klant van de plaatselijke bordelen. Hij verdoofde zijn minderwaardigheidscomplex uit zijn kindertijd regelmatig met alcohol en morfine. Bovenal was hij geobsedeerd door genialiteit... zijn eigen genialiteit. Samen met zijn vriend Theo van Wijngaarden hield hij zich bezig met het conserveren van werken van Oude Meesters. Hij had hier alle aanleg voor. Het was Korteling, Han's veeleisende leermeester, die hem liet kennismaken met 17e-eeuwse schildertechnieken en de kunst van het pigmenteren, en die bij hem een bijna pedante aandacht voor detail ontwikkelde. Helaas geeft het conserveren van schilderijen, hoewel in eervolle dienst van de kunst, ook aanleiding tot de verleiding van vervalsing. Han van Meegeren ontdekte al snel hoe groot deze verleiding was.

De eerste vervalsing die uit zijn penseel kwam was Frans Hals' Lachende cavalier geschilderd door Han in 1923. Het was een 'vervalsing' die zo perfect was dat het door een van de meest vooraanstaande autoriteiten, Cornelis de Groot, adjunct-directeur van het Mauritshuis in Den Haag, werd beschouwd als een authentiek schilderij. Helaas werd deze mening ondermijnd door de grootste autoriteit - Abraham Bredius - op basis van een eenvoudige alcoholtest. Hij zou dit later bitter betreuren.

Het duurde niet lang voordat Han de klauw van het ostracisme opving. Verschillende factoren droegen hieraan bij, waaronder een stormachtige affaire met Joanna de Boer - de vrouw van een van de meest invloedrijke kunstcritici in Nederland. (later getrouwd met Han). Ook botsten zijn racistische standpunten met het profiel van de Haagsche Kunstring, waarvan Han secretaris was. Hierdoor werd hij het lachertje van de kunstbobo en kreeg hij zelfs een expositieverbod. Han besloot op zoek te gaan naar een andere manier om zijn genialiteit te bewijzen. Hij werd daarbij geholpen door zijn verlangen naar wraak, dat erop gericht was de hypocrisie en uitverkoop van de kunstwereld aan de kaak te stellen, een wereld waarin alleen de naam telt. Dit verlangen was het begin van zijn criminele activiteiten. Het enige wat nodig was, was om uit de grote namen de ENIGE te kiezen die het voorwerp zou worden van deze criminele, namaak intenties. En dit was gemakkelijker dan het lijkt. De keuze viel op Johannes Vermeer, met wie Han een emotionele band had en in wie hij zijn spiegelbeeld en zielsverwant zag. Johannes Vermeer - vandaag de dag, samen met Rembrandt van Rijn en Frans Hals, een van de “drie grote schilders van de Gouden Eeuw van de Republiek” was vrijwel onbekend tot de tweede helft van de 19e eeuw. Pas in 1866 publiceerde de “Gazette des Beaux Arts” een verhandeling van de eminente Franse criticus Theophil Thore over het werk van Vermeer. Hierdoor kwam Vermeer uit de afgrond van de vergetelheid en werd hij zelfs verheven tot de status van de grote Nederlandse schilders uit de Gouden Eeuw. Gelukkig voor Han was Vermeers artistieke nalatenschap vol vraagtekens en was de catalogus met werken van 'Vermeer boven alle twijfel verheven' uiterst mager. Een koortsachtige zoektocht naar werken van de 'Sfinx van Delft' begon. Dit was des te moeilijker omdat de meeste van zijn werken niet door Vermeer waren gesigneerd. In die tijd werden veel van zijn werken toegeschreven aan andere kunstenaars, zoals de Brieflezende Vrouw, waarvan aanvankelijk werd gedacht dat het een doek van Rembrandt was, later van Hooch.

Een betere situatie had de ontluikende vervalser zich niet kunnen voorstellen. De schilderijen zo schilderen dat ze zonder enige twijfel als 'echt' zouden worden herkend, ze perfect ondertekenen met de naam van de grote schilder en wachten tot ze als authentiek zouden worden erkend door de meest vooraanstaande autoriteiten, waaronder natuurlijk Bredius. Dit was het doel van Han.

Met deze morbide onderneming wilde Van Meegeren zichzelf er niet zozeer van overtuigen dat hij een genie was (dat wist hij altijd al!). Hij wilde vooral de hypocrisie en de uitverkoop van de kunstwereld aan de kaak stellen. Hij begon zijn plan uit te voeren in de villa Roquebrune-Cap-Martin in Frankrijk, waar hij zich in 1932 met zijn vrouw Joanna vestigde. De eerste “Vermeer” was al in 1932 gemaakt, een Vrouw en een Man aan het Spinet, waarvoor Han het niet geringe bedrag van 40.000 gulden kreeg. De kunstenaar geloofde in zijn kracht, zijn talent, maar bovenal in het succes van zijn vervalsingsopdracht. Hij wist echter dat er een enorme hoeveelheid werk voor hem lag. Hij moest immers aan geschikte doeken zien te komen, een manier vinden om de alcoholtest te omzeilen, de kunst van het craqueleren leren zodat het schilderij er “volwassen” uit zou zien en ten slotte het proces van het uitharden van verf leren. Hij besteedde veel tijd aan het verzamelen van materialen: tinnen bakjes die hij in antiekwinkels kocht, pigmenten, lood, kwik, hij maakte zijn eigen penselen van dassenhaar, want dat is wat Vermeer gebruikte. Hij ging zelfs naar Londen om in de schilderswinkel van Winsor&Newton 4 ons lapis-lazuli te kopen, een extreem dure blauwe steen die, wanneer gemalen, werd gebruikt als pigment om ultramarijn te maken.

Hij kocht ook een aantal professionele boeken waarin hij waardevolle tips vond over hoe je perfect kunt vervalsen en hoe je fouten kunt vermijden die de deur openzetten voor de ontdekking van vervalsingen. En zo verwierf hij onder andere kennis over het gebruik van ultraviolet licht of röntgenstralen, die werden gebruikt als er twijfel bestond over de echtheid van een schilderij. Geduldig, ongehaast en met gepaste nederigheid onderzocht hij de basisprincipes van scheikunde in zijn geïmproviseerde laboratorium en experimenteerde hij zonder te rusten. Na lang experimenteren slaagde hij er zelfs in om het effect te bereiken dat de verf hard werd zodat de kleuren hun intensiteit en helderheid niet verloren. Hij gebruikte hiervoor zelfs voor het eerst bakeliet, dat toen in de mode was. Hij was een geduldige perfectionist. En zo voorbereid begon Han zijn carrière als professioneel vervalser. Hij maakte schilderijen die door de meest vooraanstaande autoriteiten als echte 'Vermeers' werden beschouwd, waaronder Vrouw die de noten leest, een schilderij waarvoor de beroemde Vrouw in blauwe jurk model stond. Andere 'Hannoveraanse Vermeers' waren Het Laatste Avondmaal, De zalving van Christus' voeten, De Emmaüsgangers, Vrouw die op de luit speelt, Isaäk die Jacob zegent. Zijn schilderijen, door de grootste autoriteiten - waaronder Bredius - erkend als 'authentieke Vermeerwerken', werden voor grof geld verkocht aan galeries als Boijmans van Beuningen, het Rijksmuseum en het Mauritshuis. Ze waren bijna perfect technisch, verfijnd in detail, bijna net zo perfect als de schilderijen van de meester Vermeer. En ach. Ze getuigden van Han's extreem volwassen talent.

Een van de schilderijen van 'Han' Vermeer, Christus en de open zondaar, belandde via een zekere Alois Miedlow - een lid van de Nazi-bezettingsmacht in Amsterdam - voor het aanzienlijke bedrag van 1650000 gulden in de collectie van Rijksmaarschalk Hermann Göring. Het schilderij werd in 1945 gevonden in een verlaten zoutmijn in Alt-Aussee. Deze geheime opslagplaats van tijdens de Tweede Wereldoorlog door de nazi's geroofde kunstwerken werd opgespoord door de Allied Art Commission, die samenwerkte met het Nederlandse Militair Gezag. Helaas was alle documentatie over het lot van het schilderij bewaard gebleven - ongelukkig genoeg voor Han - en dit gaf meer dan wat dan ook de weg van de verkoop aan die naar Han leidde.

I tak oto panowie oficerowie, którzy owego majowego dnia 1945 roku złożyli niespodziewaną wizytę w domu Hana usiłowali dowiedzieć się jak wszedł on w posiadanie tego narodowego skarbu, by móc go następnie zwrócić właścicielowi. Tylko tyle i...aż tyle. Han miał rzecz jasna przygotowaną bajeczkę o pewnej zamożnej Holenderce, która popadłszy w tarapaty, sprowadziła z Włoch ów obraz i zwróciła się do Hana z prośbą o jego sprzedaż. Han nie mógł zdradzić żadnych szczegółów, gdyż przyrzekł był owej damie absolutną anonimowość. Dokumentacja poświadczająca nabycie obrazu nie istniała, tak jak i rzeczona bogata wdowa, od której obraz miał pozyskać. Atmosfera wokół Hana pęczniała z minuty na minutę. Urzędnicy byli bezlitośni i bynajmniej nie dali wiary wymyślonej przez Hana powiastce o zamożnej wdowie. Pod zarzutem kolaboracji z nazistami trafił do więzienia, w którym przyszło mu spędzić 6 tygodni wśród pospolitych rzezimieszków. Szybko sprawa Meegerena trafiła na pierwsze strony gazet. Tytuły były druzgocące. Nazywano go zdrajcą, holenderskim artystą nazistowskim, a za to groziła sroga kara. By ratować swoja skórę wystarczyło wydusić z siebie to jedno jedyne zdanie: jestem fałszerzem, „ Chrystus i jawnogrzesznica” została namalowana przeze mnie, nie przez Vermeera.

Tak też się w końcu stało. Wieczko puszki Pandory potoczyło się z hukiem. Czy to brak snu, czy głód narkotykowy i alkoholowy spowodowany odstawieniem tych używek w więzieniu skłoniły go do wyznania prawdy? Najbardziej szokującym było przyznanie się do namalowania Chrystusa i apostołów w Emaus, który to obraz, nabyty przez Muzeum Boijmans van Beuningen uznany był za arcydzieło Vermeera . Początkowo nie dawano temu wiary. By dowieść prawdziwości swoich słów Han przystał na propozycję, by obraz powtórnie namalować. Upierał się wszakże przy jednym: nie będzie malował kopii (w końcu nie gdy tego nie robił!) . Namaluje oryginał – kolejne arcydzieło. Tak też się stało. Doskonałą pracę namalował w więziennej celi pod czujnym okiem „autorytetów”, zaś za modeli posłużyli mu współwięźniowie – rzezimieszki przeróżnej maści odsiadujący wyroki za najcięższe przewinienia.

Oskarżenie Hana o zdradę narodową i kolaborację z nazistami wycofano, ba.. w czasie procesu, który trwał dwa lata ani razu nie wspomniano o sprzedaży Chrystusa i jawnogrzesznicy Göringowi, a to przecież był pierwotny zarzut. Ostatecznie zarzucono mu uzyskiwanie majątkowych korzyści (naprawdę niemałych!) ze sprzedaży własnych obrazów prezentowanych jako obrazy Vermeera i Pietera de Hoocha. Wyrok, który zapadł 12 listopada 47 roku był nadzwyczaj łagodny: rok pozbawienia wolności. Han nie zdążył jednakże odsiedzieć ani jednego dnia kary. 29 listopada zmarł w wyniku rozległego zawału serca.

Paradoxaal genoeg was Han van Meegeren geen verliezer. Hij had zijn doel bereikt, dat hij zich aan het begin van zijn vervalste criminele carrière had gesteld: hij had de kunstwereld voor schut gezet, hij had de hypocrisie bewezen van de grote autoriteiten, waaronder Bredius, die de authenticiteit van de opeenvolgende 'Haymarket Vermeers' gretig hadden bevestigd, en tot slot werden zijn schilderijen in het proces als briljant erkend! En dit is wat de meester Han voor ogen had.

Als je door de kunstgalerijen of de zalen van musea wandelt, is het soms de moeite waard om te denken aan wat Theodore Rousseau ooit zei: “we kunnen eigenlijk alleen maar praten over de slechte vervalsingen, de vervalsingen die we hebben weten op te sporen. De goede vervalsingen daarentegen kunnen we nog steeds bewonderen in musea of privécollecties zonder te weten dat we vervalsingen bewonderen en geen echte werken van erkende kunstenaars”.

- - -